De Opstand en de Duitse tak van de Ompteda’s

1: De slag bij Heiligerlee in 1568. Litho door F. Hogenberg, ca. 1568-1600, www.beeldbankgroningen.nl (817_10242.2)

Zoals we al zagen op de pagina De opmaat tot de Opstand heeft ook de provincie Groningen met godsdienst-perikelen te maken. In Noord-Groningen houdt de Beeldenstorm in 1566 vooral huis in het gebied tussen Winsum en Spijk. Beelden in veel kloosters en kerken worden vernield of weggehaald om vernieling te voorkomen. Ook worden er kloosters zwaar beschadigd, zoals het Dominicanerklooster in Winsum.

Ook de Slag bij Heiligerlee, die algemeen gezien wordt als het startpunt van de 80-jarige oorlog, vindt in de Ommelanden plaats, namelijk op 23 mei 1568 voor het nonnenklooster Mons Sinaï bij Winschoten (afb. 1). In deze slag winnen de ‘Staatse’ troepen onder leiding van graaf Lodewijk van Nassau van de Spaansgezinde troepen, geleid door Jan van Ligne, de stadhouder van Groningen. Voor en na de Slag roept Lodewijk van Nassau de Groninger jonkers bijeen. Er komen er vrij veel opdagen en hoewel de meeste jonkers al vanaf het begin van de Opstand voor de opstandelingen hebben gekozen, zoals wij al zagen bij Hendrick en Luecke Ompteda, blijven de meesten ook na de overwinning bij Heiligerlee afzijdig omdat ze sceptisch zijn over de uiteindelijke goede afloop. Uit de kort daarop door de Staatse troepen verloren Slag bij Jemmingen blijkt dat dit, in ieder geval voor de korte termijn, terecht is.

De hertog van Alva, als Landvoogd de vertegenwoordiger van Filips II, laat op 5 juni als represaille 18 edelen in Brussel onthoofden, waaronder de graven van Egmond en Horne. Daarna komt hij met Spaanse keurtroepen naar het Noorden en verslaat Lodewijk van Nassau op 23 juli 1568 in de Slag bij Jemmingen. In Groningen wordt een Raad van Beroerten ingesteld die opsporingsverzoeken indient tegen talrijke hoofdelingen uit belangrijke geslachten waar ook de Ompteda’s nauwe relaties mee onderhouden, zoals de geslachten Coenders, De Mepsche, Entens en Rengers, maar ook de Schaffer’s en de Tho Lellens.  Velen wachten de gevolgen niet af, maar vluchten naar Oost-Friesland. Hun bezittingen worden veelal verbeurdverklaard. Bijvoorbeeld Johan de Mepsche, zoon van Anna Ompteda, en Johan de Mepsche sr, overlijdt in 1588 als geloofsvluchteling in Gdansk.

In totaal zweren 186 hoofdelingen Filips II af als vorst. Velen van hen zien in de Opstand ook een mogelijkheid om onder het juk van de Stad Groningen uit te komen. Het stapelrecht dat de Stad Groningen in de 12e eeuw verwierf, dat bepaalde dat alle producten uit de Ommelanden eerst in Groningen op de markt moesten worden gebracht, was al eeuwen een twistappel tussen Stad en Ommeland en zou dat nog tot het begin van de 19e eeuw blijven. Zij sluiten zich in 1579 dan ook buiten de Stad Groningen om aan bij de tegen Spanje gerichte Unie van Utrecht.

Zoals vermeld in de pagina over de Ompteda’s tot de Opstand gaan de broers Wigbold en Christoffel van Ewsum evenals Berthold Entens van Mentheda een belangrijke rol spelen in de Opstand. In 1581 wordt Wigbold van Ewsum door Willem van Oranje aangesteld als kolonel in het Staatse leger en verovert in 1584 de Schans Oterdum. Helaas sterft hij, evenals zijn zoon Melchior, aan de verwondingen die hij tijdens het beleg oploopt.  Christoffel van Ewsum wordt aanvoerder van de Geuzen in Noord-Nederland en speelt een belangrijke rol in de doopsgezinde geschiedenis, omdat hij Menno Simons (1496-1561, de grondlegger van de Mennonieten, in Amerika is de meest radicale stroming bekend als de Amish) regelmatig op zijn landgoed ontving. Hun moeder, Beetke van Rasquert (?-1554), zal de activiteiten van twee van haar zonen zeker niet hebben goedgekeurd. Zij liet als streng katholiek de doopsgezinden vervolgen.

Berthold Entens van Mentheda is als enige hoofdeling bij het Eedverbond der Edelen betrokken dat op 5 april 1566 het Smeekschrift aan de landvoogdes Margaretha van Parma aanbiedt. Later wordt hij vice-admiraal bij de watergeuzen en in 1572 en is hij direct betrokken bij de inname van Den Briel. Hij sneuvelt bij de belegering van de Stad Groningen in 1580 als reactie op het ‘Verraad van Rennenberg’ (afb. 2).

2: Het ‘Verraad van Rennenberg’, 3 maart 1580 te Groningen

Het ‘Verraad van Rennenberg’ houdt het volgende in. Georges van Lalaing, graaf van Rennenberg, stadhouder van Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Lingen is de enige katholieke edelman die de Opstand in 1580 nog steunt. Maar hij begint te twijfelen, de overwegend katholieke burgers van de Stad Groningen zijn ontevreden over de samenwerking met de in hun ogen door onbuigzame protestanten beheerste Unie van Utrecht en willen dat Rennenberg als stadhouder weer naar het Spaanse kamp overgaat. Ook het feit dat net daarvoor de katholieke inwoners uit Leeuwarden zijn verdreven draagt hiertoe bij. Bovendien is de Spaanse landvoogd en generaal Parma met een opmars begonnen die in hun ogen vroeg of laat tot de onderwerping van de Nederlandse gewesten moet leiden. De leiders van de Unie bemerken dat Rennenberg twijfelt en beramen een machtsgreep onder leiding van Barthold Entens de Mentheda, de door Willem van Oranje aangestelde garnizoens­commandant van de Stad Groningen, tezamen met een groep protestanten. Begin maart komt Rennenberg hierachter en vlak voor de geplande coupe laat hij de samenzweerders gevangennemen en stapt hij over naar het Spaanse kamp. Dit is een strategische klap voor de opstandelingen, aangezien een groot deel van de Noordelijke Nederlanden nu in Spaanse handen dreigt te vallen. Berthold Entens de Mentheda, die op dat moment niet in de stad was, begint, samen met Wigbold van Ewsum, direct een belegering van de Stad Groningen, waarbij hij sneuvelt. Willem van Oranje stuurt een ontzettingsleger maar moet dit plan opgeven na de verloren Slag bij de Hardenbergerheide. Hierna worden de Ommelanden en Drenthe door de Spaanse troepen ingenomen.

In 1581 wordt in Den Haag ‘Het Plakkaat van Verlatinghe’ ondertekend. De Spaanse koning Philips II wordt niet langer als heerser erkend.  Voor de Ommelanden zijn de gevolgen rampzalig. Na de dood van Rennenberg in 1581 gaan de plunderingen en vervolgingen tegen de protestanten in de Ommelanden onder leiding van de nieuwe Spaanse Stadhouder Frederico Verdugo verder. Herhaaldelijk breken de verwaarloosde zeeweringen door met als gevolg dat vele honderden hectaren land onder zout water komen te staan. Niet alleen de laaggelegen Woldstreek in Fivelingo staat jarenlang vrijwel geheel onder water, ook andere delen van het Groningerland waren onbruikbaar geworden en ontvolkt. Als gevolg van de verovering van de Ommelanden door de Spaansgezinde troepen moeten 400 tot 500 protestantse gezinnen vluchten naar Oost-Friesland (‘De herberg der bannelingen’ in Emden), waarvan er zeker 200 nooit meer terugkomen. Zij voegen zich daar bij de protestanten die al jaren eerder de Nederlanden waren ontvlucht. De eerder in pagina over de Ompteda’s tot de Opstand genoemde Luecke Ompteda (?- na 13-03-1616) en Hendrick Ompteda (1552-1620) behoren hiertoe.

Luecke Ompteda trouwt op 30 maart 1577 met Claes Schaffer.[i] Luecke en Claes bezaten borgen te Engeweer, Oosterhoogebrug, Losdorp en Kropswolde. Ook het kasteel Gronenborch in Groningen was een tijdlang in hun bezit. Zij veramden sterk toen zij moesten vluchten naar Oost-Friesland, waarschijnlijk waren ook hun bezittingen verbeurdverklaard. In Oost-Friesland moeten ze in Grimersum duur land huren.

Als Willem Lodewijk van Nassau in 1589 aan een moeizame herovering begint van de Spaanse gebieden, eindigend op 22 juli 1594 met de ‘Reductie van Groningen’ (reductio is terugbrengen), wanneer prins Maurits van Oranje en Willem Lodewijk van Nassau de stad Groningen heroveren en daarmee ‘terugbrengen’ naar de Staatse partij,[ii] keren zij terug naar Nederland en kopen zij in 1598 te Eext in Drenthe een huis en landerijen. Maar in dezelfde periode moeten ze wel veel van hun andere bezittingen verkopen. Zo verkopen zij in 1604 hun borg en landerijen in Engeweer. Zij hebben twee dochters, Harmen en Sophia, en één zoon, Goossen Schaffer, die een bekende burgemeester van Groningen zal worden en die bij het overlijden van zijn oom Hendrick Ompteda voor 7.000 rijksdaalders zijn Nederlandse bezittingen en de titel jonker en hoofdeling ‘tot Uithuizen en Uithuizermeeden’ zal kopen.

Hendrick Ompteda en zijn erfgenamen zullen daarentegen in Duitsland blijven. Vanuit Oost-Friesland emigreert hij verder naar het vorstendom Lüneburg. Het gaat hem goed, bij zijn dood is hij jonker en hoofdeling te Uithuizen en Uithuizermeeden, heer van Bahnsen en Staatsraad (Geheimraad) en Drost van Scharnbeck, dicht bij de stad Lüneburg.  Hij trouwt met Apollonia van Jettebroeck. Hun drie kinderen zijn duidelijk gesettled in Nedersaksen. Zij verkopen op 9 september 1620 hun vader’s Nederlandse bezittingen met alle daaraan verbonden rechten aan hun neef Goossen Schaffer en diens echt­genote Abele Gruys. Deze kinderen zijn Otto Ompteda, Heylewich Ompteda en Herman Ompteda (1593-1669), Heer op Mor­sum en Bahsen, Drost te Neubruchhausen. Hij trouwt met Sophia von Mandelsloh. De relatie met Nederland wordt niet helemaal verbroken. Hun zoon Christian Hein­rich Ompteda (1627-1685), Landraad in Bremen, studeert in Franeker in 1638 en in Rostock in 1645. Van hen stammen alle nog bestaande Von Omp­teda’s af.

Vertegenwoordigers van de familie Von Ompteda werken generaties lang in bestuur en leger van Nedersaksen. Hun nakomelingen verwerven verschillende landgoederen in de vorstendommen Lüneburg en Calenberg in het Graafschap Hoya en in het Hertogdom Oldenburg. Een bekend lid van het geslacht Ompteda is Dietrich Heinrich Ludwig von Ompteda (1746-1803) als schrijver van belangrijke juridische werken (afb. 3).

3: Dietrich Heinrich Ludwig von Ompteda (1746-1803)

Hij was ook de voogd van één van de bekendste leden van de Duitse tak van de Von Ompteda’s, Christian Friedrich Wilhelm von Ompteda (geboren 1765) die als Hannoveraans Kolonel en Brigadecommandant zijn leven verloor tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. [i]

Een andere Von Ompteda, Wilhelm von Ompteda, was een maarschalk in het leger van koning Georg V van Hannover. Toen Hannover in het Pruisisch- Oostenrijks conflict de kant van Oostenrijk koos, vestigt het gezin zich, na de verloren slag bij Langensalza, in 1866 in Oostenrijk en later in Dresden. De Pruisische regering aarzelt dan ook om hem officieel in de adel te verheffen. Waar een aantal andere familieleden, Ludwig von Ompteda, die de biografie over zijn grootvader Christian Friedrich Wilhelm von Ompteda zou schrijven, nog een Ludwig, Karl en Christian, al op 8 september 1874 als Freiherr (baron) in het Pruisische adelboek worden opgenomen, wordt Wilhelm pas op 17 Mei 1907 officieel in het Pruisische en Saksische adelboek opgenomen (afb. 4).  Zijn zoon was Georg Von Ompteda (1863-1931) die eerst onder het pseudoniem Georg Egestorff en later onder zijn eigen naam een bekend schrijver werd.

4: Het familiewapen van het Geslacht Von Ompteda

Specifieke literatuur

E.J. Huizenga-Onnekes 1930, Westerwijtwerd en Engeweer: in Groningen, Geïllustreerd maandblad voor volkstaal, geschiedenis, folklore, kunst, industrie en landbouw van stad en lande, jaargang 13, no. 8

Ludwig von Ompteda 1892, Ein Hannoversch-englischer Offizier vor hundert Jahren: Christian Friedrich Wilhelm Freiherr von Ompteda, 26. November 1765 bis 18 Juni 1815, Leipzig: Hirzel

Louis von Ompteda 2008, Ompteda of the king’s German legion. A Hanoverian officer on campaign against Napoleon. Military Commanders Series, Leonaur ltd. Based on the letters and diaries of Christian von Ompteda, edited and with a commentary by his grandson Louis von Ompteda.

[i] Vanuit het perspectief van de discussie over de rol van de toen 22-jarige prins van Oranje, de latere koning Willem de Tweede, als plaatsvervangend opperbevelhebber (na de hertog van Wellington) van de Britse en Hannoveraanse troepen is het interessant om hier de beschrijving, mede op basis van overlevenden en het bataljon-verslag, weer te geven van de dood van zijn grootvader en bijna het gehele 5e Linie-bataljon dat hij leidde, in de biografie uit 1892 van zijn kleinzoon Ludwig von Ompteda (geboren in 1855, in 1915 als commandant van de 42ste reserve infanterie brigade gesneu­veld tijdens de Eerste Wereldoorlog). Toen Napoleon aan het eind van de Slag bij Waterloo zijn laatste 1.000 man sterke reserve infanteriebataljon inzette, kreeg Christian van de prins het bevel om in lijn met getrokken bajonet het goed bewapende bataljon aan te vallen om de strategisch belangrijke boerderij La Haye Sainte te heroveren. Volgens zijn kleinzoon gaf Christian tot twee keer aan dat dit de zekere dood van zijn bataljon zou betekenen omdat in de buurt vijandelijke cavalerie was gesignaleerd. Op zijn minst zou cavalerie-ondersteuning gegeven moeten worden. De prins herhaalde echter het bevel waarna het bataljon op 16 man na door de vijandelijke cavalerie werd gedecimeerd en Christian postuum de heldenstatus verwierf. Dit incident moet plaats hebben gevonden niet lang voordat de prins om half acht ’s avonds gewond raakte.  Wij weten uiteraard niet of het precies zo gegaan is en de belangrijke rol van de prins op 16 juni bij Quatre Bras wordt door niemand ontkend, maar het is begrijpelijk dat zo’n verslag de naam van Willem de Tweede in het buitenland geen goed heeft gedaan.

[i] Ik baseer mij voor de geschiedenis van Luecke Ompteda en Claes Schaffer op een de bijdrage van E.J. Huizenga-Onnekes uit 1930.

[ii] De stad Groningen en het Hogeland worden hiermee de zevende provincie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

Omta en Ompteda