1: Eltet Ompteda, later Eltet tho Lellens, 1473-1555 (Groninger museum)
Het geslacht Ompteda wordt in de 13e en 14e eeuw veel genoemd als hoofdelingen op ’t Zandt. Volgens J.E. Huizenga-Onnekes (1930) behoren de Ompteda’s voor het begin van de 80-jarige oorlog tot de voornaamste families in Groningen. Naast de Omptedaborg bezitten leden van het geslacht Ompteda borgen in Uithuizen, Engeweer, Oosterhoogebrug, Losdorp, Kropswolde en de Gronenborch in Groningen als eigen of aangetrouwd bezit. Mogelijk hebben de Ompteda’s ook familie en bezit in Oost-Friesland. In een verdrag van 7 september 1310 tussen het Norderland (Norden, Oost- Friesland) en de stad Bremen ter bescherming van het verkeer tussen beide gebieden wordt ene Merten Ometato (Ometato dictus Mertenes) genoemd als belangrijke rechter cq adviseur.
In een oorkonde van Hayco, de abt van het klooster Bloemhof te Wittewierum, van 25 juli 1317 waarin nieuwe verordeningen worden vastgesteld voor het bedijken van het ontgonnen land wordt voor het eerst in Groningen een Ompteda genoemd. In deze oorkonde treffen we een man aan die Aldulphus Ombteta (Hidde Feenstra 2004) heet die door een groep inwoners van ’t Zandt (de Alberta Tiuchga) als één van de twee borgen wordt aangewezen (Alberta vero tiuchga hos posuit fidejussores: Aldulphum Ombteta et Aylwardum ijndamona). Ook het Oldenklooster had zijn inbreng door haar vertegenwoordiger Rembeco Siricksmona. In 1396 kozen de abten van de twee kloosters en de oversten van Fivelingo zes hoofdelingen tot dijkrechters, waaronder Fecka Alberta, en stelden zij bepalingen op ter handhaving van orde en vrede (Regest 1396). De familie Ompteda te ’t Zandt maakte dus waarschijnlijk deel van de ‘Tliuchga (of ‘fliuta’, verwantschapsverbond) der Aylbadamannen. Ook bij de Aylbada’s gaat het niet zachtzinnig toe, in 1280 wordt onder andere door Ailbold (Aylbold) Aylbada één van de voorwerken (boerderijen) van het klooster Sint Juliana te Rottum geplunderd. De volgende Ompteda die uit de stukken bekend is, is mevrouw Ompta van Ompteda. Zij trouwt in 1362 met Johan Ditmaers Rengers van Oldenhuys (1337-1413). Ze krijgen in ieder geval twee kinderen, een zoon Ditmaer Johans Rengers hoofdeling van Oldenhuys (+/- 1365-1445), die vanaf 1420 één van de burgemeesters van Groningen zou worden en een dochter Lyze Rengers Rengers (+/- 1365, ‘t Zandt-?). In een oorkonde uit 1350 van het Wijtwerdklooster bij Usquert wordt voor het eerst het huis Omtada genoemd. Tadeco, de pastoor te Uthusum (Uithuizermeeden), en Aylwardus Diurdisma verklaren dat Deyco Diurdisma te Uthusum op zijn sterfbed een schenking van landen heeft gedaan aan, zijn onwettige kinderen Hiddo, Sibeko en Hiddeke. Ook zijn zoon Geroldus heeft hen op zijn sterfbed nog extra schenkingen gedaan, waartegen de erfgenamen van Geroldus zich niet hebben verzet. De schenking aan Hiddeke betreft een stuk land naast het huis van Ludonis Omtatisma[i]. In een gerechtsuitspraak over de erfenis van de Walckama (Walekama, Walkuma) borg in Garsthuizen van 3 september 1392 wordt een Ghayke Ontada[ii] genoemd. Als erfgenaam van Siebern, de weduwe van Syneco Walekama mag hij gaan wonen op de Walckama borg, evelals Ripeke Aykama en Peie Eelkema met haar tweede man Menke Bernama en een bediende (knape).[iii] Volgens De Blécourt is het duidelijk dat het hier om aanzienlijke hoofdelingengeslachten moet gaan omdat de aktes terecht zijn gekomen in het familiearchief van de hoofdelingenfamilie de Van Ewsums te Middelstum (zie ook verderop). Daarna komen we in 1477 weer een Ompteda tegen. Op 13 december van dat jaar komen Egbert Rengers en Menolt Ompteda (Ompten) een scheiding van goederen overeen van:
‘salighe Hisse Touwinga, der kinderen voerschreven oldemoder ende Menoldes voorgeschreven moeder weren anghearvet van salighe moder Hillen Ompten’.
Menolt Ompteda blijkt hieruit een zoon uit een eerder huwelijk te zijn van Hisse Touwinga met een Ompteda. Hisse stamt uit het geslacht Herathema[iv]. Menolt Ompteda moet dus nauw verwant zijn geweest met de Schieringer Menolt Herathema wiens borg in Eenrum in 1415 door de Stad Groningen, die zich in de ‘Grote Friese Oorlog’ had aangesloten bij de Vetkopers, werd verwoest. Gezien het belang van ‘clans’ in de Ommelanden was wellicht ook Menolt Ompteda aangesloten bij de Schieringers (zie hoofdstuk 3). Naamen vermeld dat de familie Rengers via deze akte onder meer in het bezit kwam van de ‘Ompteda-Rengers’-heerd in Krewerd. Via zijn moeder Bywe Tuwinga en zijn grootmoeder Hisse Fratema was deze heerd afkomstig van ene Hille Ompteda, die aan het begin van de 15e eeuw leefde.
Menolt Ompteda trouwt op 08-07-1476 als hoofdeling op het Zandt met Vrouke Cater (overleden na 13-11-1503). Uit hun huwelijk wordt tenminste één zoon geboren, de hoofdeling Fecko Ompteda (overleden 30-10-1535, afb. 1), die gehuwd was met Luecke (Luca) Van Harssens (+/- 1485 – 1543).[v] Het oudste graf van een Ompteda in de Mariakerk op ’t Zandt is dat van ‘Ompteda AN. DNI 1523 … starf…. Ompteda huisvrouwe, de Godt genedich sy. Amen’ (G. Snaak, 2019). Er zijn onderzoeken die hieraan de naam Luca koppelen, maar die stierf ongeveer 20 jaar later (zie boven).
1535 Juni 21: Fecco Ompteda, hoofdling op ’t Zandt, verklaart, dat Tamke Eckens op ’t Zandt heeft verkocht en overgedragen aan de kerkvoogden in de Rijpp, te weten meyster Menco, pastoer, Popco Entens, [Erasm]us Evers, Aybe toe Wijnghetijll en Lijppo Writsers, eenig land in de Zeerijpp. IJn den yare ons Heren dusent vijffhondert ende XXXV des Maendaghes voer sijnte Johannis Baptisten Gheboerte
2: Vermelding van Fecko Ompteda als hoofdeling op ’t Zandt, 21 juni1535
Eltet Ompteda (1473-1555) is waarschijnlijk een direct familielid van Fecko Ompteda, bijvoorbeeld een broer of een neef. Hij laat nog voor zijn dertigste een borg bouwen op de plaats die Lellens genoemd werd. Na voltooiing van de borg noemt hij zich Eltet tho Lellens (afb. 1). Omdat hij een Ompteda was draagt sindsdien ook de familie Tho Lellens het familiewapen met de dubbele adelaar van de Ompteda’s.
Ik zal hieronder kort ingaan op zijn leven omdat er veel over bekend is en omdat het veel zegt over de roerige periode waarin hij leefde. Aan het eind van de 15e eeuw is de politieke situatie in Noord-Nederland zeer onrustig. De twisten tussen de Schieringers en de Vetkopers zijn er al meer dan 100 jaar aan de gang. Eltet krijgt hier in 1498 persoonlijk mee te maken toen hij in gijzeling werd gegeven aan de Saksische ridder Nittert Fox (of Neithart Fuchs). Hoe was dit zo gekomen?
Gaandeweg de Middeleeuwen worden de stad Groningen en de Ommelanden steeds meer onderdeel van het Europese strijdtoneel. Ze zijn voortdurend in een strijd verwikkeld en kiezen al naar gelang het uitkomt andere bondgenoten. Die vinden ze in Oostfriese, Gelderse en Hollandse graven die in Groningen een uitbreiding van hun machtsgebied zien. De Stadhouders volgen elkaar dan ook in snel tempo op.
In de tweede helft van de vijftiende eeuw geraakt de stad Groningen tot het hoogtepunt van haar macht. Op 25 juli 1492 neemt de stad Groningen na een kort beleg Leeuwarden in. Vrijwel geheel Friesland, behalve de stad Franeker, raakt zo onder haar invloed. Net als in het geval van de vernietiging van de Herathemaborg in 1415 is de Stad Groningen bij de inname van Leeuwarden gesteund door de Vetkopers. Als reactie hierop wenden de Schieringer Friezen zich tot hertog Albrecht van Saksen om bijstand en bieden hem de positie van heer van Friesland aan. In 1498 aanvaardt hij dit aanbod. In opdracht van hem plundert Nittert Fox met zijn troepen het Westerkwartier. Om hem van verdere plunderingen af te houden moet het enorme bedrag van 33.000 Rijnsche goudguldens[vi] betaald worden. Om te garanderen dat het bedrag ook werkelijk wordt afgedragen worden twee gijzelaars gestuurd door de Stad Groningen en vier door de Ommelanden, waaronder Eltet. Na inning van het losgeld laat Fox de gijzelaars gaan en keert de rust voor enige tijd weer. Nittert Fox sneuvelt een jaar later bij Foxhol.[vii]
Ondanks de roerige tijden weet Eltet een politieke carrière op te bouwen. Tussen 1526 en 1553 zal hij 15 maal één van de vier burgemeesters van de Stad Groningen worden. Zo vertegenwoordigt hij de stad op de algemene vergadering van de Hanzesteden in Lübeck in 1540. En op 20 juni 1545 ontvangt hij de landvoogdes Maria van Hongarije (1505-1558) [viii] bij haar bezoek aan de stad Groningen. In Maria’s gevolg reist de jonge Willem van Oranje (1533-1584) als page mee. Eltet tho Lellens overlijdt in 1555 en laat het oudst bewaarde portret van een Ompteda na (afb. 1).
Fecko Ompteda en Luecke krijgen zeven kinderen, waaronder drie zonen die hoofdeling op ’t Zandt worden en twee dochters: Anna Ompteda (? – na 1560) die tweemaal trouwt, eerst op 27-01-1527 met Johan de Mepsche en na zijn dood op 23-07-1543 met Luech Coenders (? – 1560) en Ba(u)we Ompteda (1500-1575) die gehuwd is met Peter (Pieter) Entens (1495-1569).
De stad Groningen probeert ondertussen met wisselend succes steeds meer economische en politieke macht naar zich toe te trekken. Ook de Ompteda’s krijgen te maken met de strijd van de Stad Groningen om de Ommelanden deel te laten worden van één gebied tussen de Zuiderzee en de Wezer. Zo vindt de schoonvader van Anna Ompteda, ook Johan de Mepsche geheten (1474-1501, de dood bij een aanval van ‘de halve stad van Groningen met grote macht van ruiters en voetvolk op Appingedam’: (…) “Uyt Groningen bleven bij de 1200 doden, onder welke principaalste waar de vroome en de eerbaare Jonker Johan Mepsche een zeer lieftalich man onder de borgers en onder de amtslui (…) en koning Philips zeer aangenaam. (…) In den storm gooten zij (de verdedigers van Appingedam) met hiete kalk en met andere brannende materie, dat zij van de vesten smeten, zodat zij veel van de soldaten verbranden’. In 1514 wordt “Den Dam’ (Appingedam) opnieuw uitgemoord en geplunderd (Snaak, 2019).
De oudste zoon is Hindrick Ompteda die hoofdeling op ’t Zandt is van 1535 tot 1543 wanneer hij ongehuwd overlijdt. Waarschijnlijk is hij de ‘Jonker Ompteda’ aan wie de boerderij de Arck toebehoort, waar het ‘Rumour op ’t Sandt’ in 1535 plaatsvindt (zie de pagina: De Opmaat tot de Opstand).
Hindrick wordt opgevolgd door Menolt[ix] Ompteda die hoofdeling op ’t Zandt is van 1543 tot 1558. Van hem is toevalligerwijs uit de eerste hand bekend hoe hij gekleed was op een feestelijke gelegenheid op 26 juli 1547 ter ere van de installatie van de nieuwe pastoor Luert Grevinghe te Bedum. Menolt Ompteda wordt namelijk genoemd in een lang lopende rechtszaak, die pas na het overlijden van de weduwe Entens op 28 oktober 1564 zal worden afgesloten. Menolt Ompteda wordt in het rapport van deze rechtszaak beschreven als:
‘Één der aanzienlijke gasten, gelijk blijkt uit zijn rijk gewaad, want hij had ‘eynen eroeden paltrock (een rood overkleed) an, ende eynen swarten hoet met eynen ghulden crans op syn hovet’ (zie de hoofdelingendracht in afb. 3).
Het gaat om de gewelddadige dood van jonker (hoofdeling) Barthold Entens tijdens een ruzie met jonker Wigbold van Ewsum.[x] Bartholt Entens valt Wigbold van Ewsum aan met tweehandig zwaard, terwijl deze zich verdedigt met een rapier. Beiden raken hierbij gewond. Menolt neemt het op voor Barthold Entens, de broer van zijn zwager Peter Entens. Terwijl hij wegloopt om een knevelspeet (een knuppel met ronde knop) of zwijnspriet (speer voor de zwijnenjacht) te gaan halen wordt Bartholt Entens zo hard op het hoofd geslagen met een knevelspeet door één van de dienaren van Wigbold van Ewsum, Warner van Sloesborch (een bastaard volgens het verslag van de rechtzaak, dus wellicht een buitenechtelijke halfbroer van Wigbold), dat hij later zal overlijden. Wigbold wordt vrijgesproken maar neemt de boete van Warner over en gaat als boetedoening op bedevaart naar Jeruzalem waar hij in 1549 tot Ridder van het Heilige Graf wordt geslagen.
3: Dracht van een hoofdeling rond 1500
Menolt trouwt met Reneke Aulsema, maar zij krijgen geen kinderen. Hij wordt opgevolgd door Herman (Harmen) Ompteda, hoofdeling op ’t Zandt van 1558 tot 1574. De Omptedaborg wordt omschreven als:
‘huizinge, steen, grachten en hofstede. Verder is in de akte sprake van een steenhuis, huisstede, grachten en een appelhof’.
Hij trouwt ca. 1544 met Harmtje (Hermanne) Entens, die overlijdt op 12-04-1553. Zij krijgen vier kinderen, drie zonen en één dochter: In 1574 vererft de Omptedaborg van Herman Omtada aan zijn oudste zoon Fecko, jonker en hoofdeling op ‘t Zandt van 1574 tot 1598. De tweede zoon Everdt Ompteda, overlijdt in 1576. Hendrick Ompteda (1552–1620) moet als vurige protestant in 1580 uitwijken naar Oost-Friesland (Niedersachsen) evenals zijn zuster Luecke Ompteda (zie de pagina over de Opstand).
Specifieke literatuur
A.S. de Blécourt, 1935, Peie Eelkama, in: Oldambt en Ommelanden. Rechtshistorische opstellen met bijlagen
Hidde Feenstra 2004, Heren van kerk en kerspel: collatoren, kerkvoogden en dorpsjonkers in Uithuizen, Voetnoot 16, pg 167 in Pronkjuweel op het Hogeland, red. Pieter van Dijk, Walburg Pers
H.L. Hommes 1940, Bijdrage voor een Genealogie Ompteda, De Nederlandsche Leeuw, Maanblad van het Koninklijk Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde
Jacob van Lennep en Willem Jacobszoon Hofdijk 1861, Het duel tussen Barthold Entens en Wigbold van Ewsum in: Merkwaardige kasteelen in Nederland II
Regest 1396, De abten van Wittewierum en Feldwerd en de overheden van Fivelgo kiezen zes dijkrechters en stellen bepalingen vast tot bewaring van orde en vrede, Oorkondenboek Groningen en Drenthe, nr. 918, Cartago.nl/nl/oorkonde
Wobbe de Vries over de namen Omta en Ompteda in Frysk Jierboek 1938, pp 200-229
[i] Hiddeke habebit tres aggeres, quibus sunt duo centenaria juxta domum Ludonis Omtatisma.
[ii] Dat Ontada een schrijffout moet zijn blijkt uit het feit dat hij in kerkelijke aktes over dezelfde zaak op 5 en 16 december 1391Gayconi Omtada genoemd wordt. Dat het hier een Ompteda betreft blijkt uit het feit dat de acte ondertekend wordt in het bijzijn van twee pastoors, die van Zandeweer (de woonplaats van Peie Eelkema) en die van ’t Zandt (de woonplaats van Ghayke Omtada. De ondergetekenden geven in deze acte aan zich aan de uitspraak te houden op straffe van excommunicatie. Op 13 oktober 1392 bekrachtigt de Bisschop van Münster de overeenkomst. Klaarblijkelijk verhindert dit één van de partijen niet om vlak daarna de wereldlijke rechter in te schakelen.
[iii] Wy, borghermestere ende raet van Groninghen, ghemene rechters van Honzeghe ende van Fyvelghelanden, ziin met malcanderen overdraghen van der schelinghe tuschen Peyen Bernama ende Zibrana erfghenamen Walekama, alse van Walekamahues met sinen tobehoren, in dezer maneer, dat Peye vors.ende Menke Bernama hoer man sullen wezen up Walekamahues met enen beschedenen knape, den zie tot hem nemen. Ende van der vors. erfghenamen weghen sullen up den vors. hues wezen Ghayke Ontada ende Ripeke Aykama. Ende deze vors. lude sullen dat vors. hues waren ende hoden, also dat den landen ende der stad daer negheen schade van en sche.
[iv] Verathema of Fratema is de vrouwelijke vorm van de geslachtsnaam Herathema.
[v] Wij kennen haar naam van de nalatenschapsoorkonde van 23-07-1543. Zij is daar echter alleen bij haar voornaam ‘Luecke (of Luka) opgenomen. In veel stambomen wordt aangenomen dat het om Luecke Cater of Luecke Almersma gaat maar volgens H. L. Hommes is dit niet waarschijnlijk, gebaseerd op zijn studie van de kwartierstaten en het stamboek van de Friese adel.
[vi] 11.000 Rijnsche goudguldens moeten door de Stad Groningen en 22.000 door de Ommelanden worden opgebracht.
[vii] Er wordt geopperd dat ter herinnering aan deze gebeurtenis de naam van het plaatsje Vossehol gewijzigd werd in Foxhol.
[viii] Bij de Vrede van Grave in 1536 tussen Karel V en de hertog van Gelre was de Stad Groningen, de Ommelanden en het Graafschap Drenthe bij het Habsburgse Rijk gekomen.
[ix] De naam werd in die tijd vaak gelatiniseerd: Menolt wordt Menelaus.
[x] Wigbold van Ewsum (1521-1584), zijn jongere broer Christoffel van Ewsum (1523-1583) en de oudste zoon van Barthold Entens, Berthold Entens van Mentheda, zullen een belangrijke rol gaan spelen tijdens de 80-jarige oorlog.
[ii] Dat Ontada een schrijffout moet zijn blijkt uit het feit dat hij in kerkelijke aktes over dezelfde zaak op 5 en 16 december 1391 Gayconi Omtada genoemd wordt. Dat het hier een Ompteda betreft blijkt uit het feit dat de acte ondertekend wordt in het bijzijn van twee pastoors, die van Zandeweer (de woonplaats van Peie Eelkema) en die van ’t Zandt (de woonplaats van Ghayke Omtada. De ondergetekenden geven in deze acte aan zich aan de uitspraak te houden op straffe van excommunicatie. Op 13 oktober 1392 bekrachtigt de Bisschop van Münster de overeenkomst. Klaarblijkelijk verhindert dit één van de partijen niet om vlak daarna de wereldlijke rechter in te schakelen.
[iii] Wy, borghermestere ende raet van Groninghen, ghemene rechters van Honzeghe ende van Fyvelghelanden, ziin met malcanderen overdraghen van der schelinghe tuschen Peyen Bernama ende Zibrana erfghenamen Walekama, alse van Walekamahues met sinen tobehoren, in dezer maneer, dat Peye vors.ende Menke Bernama hoer man sullen wezen up Walekamahues met enen beschedenen knape, den zie tot hem nemen. Ende van der vors. erfghenamen weghen sullen up den vors. hues wezen Ghayke Ontada ende Ripeke Aykama. Ende deze vors. lude sullen dat vors. hues waren ende hoden, also dat den landen ende der stad daer negheen schade van en sche.
[iv] Verathema of Fratema is de vrouwelijke vorm van de geslachtsnaam Herathema.
[v] Wij kennen haar naam van de nalatenschapsoorkonde van 23-07-1543. Zij is daar echter alleen bij haar voornaam ‘Luecke (of Luka) opgenomen. In veel stambomen wordt aangenomen dat het om Luecke Cater of Luecke Almersma gaat maar volgens H. L. Hommes is dit niet waarschijnlijk, gebaseerd op zijn studie van de kwartierstaten en het stamboek van de Friese adel.
[vi] 11.000 Rijnsche goudguldens moeten door de Stad Groningen en 22.000 door de Ommelanden worden opgebracht.
[vii] Er wordt geopperd dat ter herinnering aan deze gebeurtenis de naam van het plaatsje Vossehol gewijzigd werd in Foxhol.