Rond 1750, de burcht Omptedaborg wordt de boerderij Omtadaborg

Rond 1750, de burcht Omptedaborg wordt gespoopt en op de fundamenten wordt de boerderij de Omtadaborg gebouwd

1: Document met lakzegel van 2 april 1767 over de verkoop van 10 grazen beklemd grasland op de Godlinzer Uiterdijk aan Herman Tjassens

Op enig moment wordt de Omptedaborg gesloopt en op zijn plaats wordt een boerderij gebouwd, de Omtadaborg. Wanneer is niet precies bekend. In een akte van 8 december 1741 is sprake van een plaats op ‘t Zandt met schuur, bomen, plantage en rechten, welke door de weduwe van Frick Reints, Trijntien Jans, voor ƒ 9.200 (een huidige waarde van ongeveer € 90.000). wordt verkocht aan Paulus Laman (1668-1747), tussen 1731 en 1747 negen keer één van de burgemeesters van Groningen. In deze koop was niet inbegrepen het ‘groote off oude hooge huis tot Ompta’, dus de borg zelf. Ook in 1747 bestaat deze nog want op 26 mei van dat jaar kondigen de erfgenamen van Trijntien Jans de verkoop aan ‘op de borg van Ompteda’ van huismansgereedschap, paarden, koeien enzovoort. Misschien is na de verkoop van het gereedschap en het vee de oude borg gesloopt.

Omdat er met name vee wordt verkocht lijkt het dat op de landerijen van de Omtada-borg vooral vee wordt gehouden. Dit is niet te verwonderen, behalve in het Hogeland waar akkerbouw voorkomt, wordt er in de Ommelanden vooral vee geteeld. Dat kan ook niet anders, gedurende de wintermaanden staat nog steeds een groot deel van de Ommelanden onder water. Ook zorgt de veeteelt voor rijke inkomsten wat de interesse verklaart van Groninger stadsbewoners, zoals de eerdergenoemde Paulus Laman, die veel land kopen in de Ommelanden. Maar in de eerste helft van de 18e eeuw breekt er tweemaal een veepestepidemie uit, de eerste duurt van 1713 tot 1721 en de tweede vindt plaats in 1744. In dat jaar sterft zelfs meer dan de helft van de veestapel.

De economische malaise die hierop volgt lijdt mede tot de tweede Boerenopstand, de Groninger Oproer, in Nederland beter bekend als de pachtersoproer. De oproer heeft verschillende oorzaken. Bestuurlijk is er veel kritiek op het verdelen van de lucratieve baantjes door de regenten, in Groningen dus de jonkers. Daarnaast is er strijd tussen de Oranjegezinden en de niet-Oranjegezinden, maar de oproer wordt vooral veroorzaakt door de hoge belastingen in verband met de deelname van de Republiek aan de Oostenrijkse successieoorlog (1740-1748). De overheid in de Republiek haalde niet zelf belasting op, maar verpachtte het innen ervan aan particulieren. Het pachtbedrag dat de pachters vroegen was vaak hoog, ook omdat verschillende pachters tegen elkaar op boden. De oproer begint op 17 maart 1748 in Groningen. De al inde pagina over de Groninger tak van de Ompteda’s genoemde meier Jan Clasen Nieboer speelt hierin een leidende rol. De huizen van de jonkers en de belastingpachters worden aangevallen, vooral diegene die niet overtuigend genoeg hun Oranjegezindheid hadden laten blijken, zoals de gehate jonker Evert Joost Lewe, die het ook bij de eerste Boerenopstand van 1718 al moest ontgelden. De pachtershokjes, opgesteld bij graanmolens worden neergehaald of in brand gestoken. De Groninger oproer zou een eind maken aan de mogelijkheden van de jonkers om de lucratieve bestuurlijke banen onderling te verdelen.

In Amsterdam breekt de pachtersoproer op 24 juni 1748 pas echt uit. De straten worden opengebroken en er wordt met stenen gegooid. Vervolgens gaat het volk naar de huizen van de pachters. Alles wordt stukgeslagen, opengebroken en de drank wordt opgezopen. Kisten met geld en kostbaar porselein worden vanaf de bruggen in het water gegooid en er vallen drie doden. De rust keert pas weer als op 26 juni alle pacht voor een halfjaar wordt opgeschort. Op vrijdag 28 juni worden als represaille twee mannen en een vrouw opgehangen. Er komt veel volk kijken, er wordt geschoten en opnieuw vallen er doden. De mensen zoeken een goed heenkomen en sommigen springen zelfs in het water. Naar schatting worden in Amsterdam 200 man vertrapt of verdrinken in het Damrak.

Een positieve kant van de economische malaise is dat de huur van de landerijen steeds vaker op een vast en onveranderlijk bedrag wordt gefixeerd, het beklemrecht. Beklemmingen (door een ‘meier’ gepacht land) komen bijna alleen voor in Groningen. Door de gestegen landbouwprijzen wordt in de 19e eeuw niet het eigendom maar juist de beklemming steeds meer waard. In het begin moeten de erfgenamen de beklemming bij overlijden van de meier nog van de eigenaar overnemen tegen soms aanzienlijke financiële kosten. Later hoeft dit niet meer en wordt de beklemming v.a.i.a.l.v. (vast, altijddurend, in alle liniën verervend, zie ook de verkoop van de Omtadaborg in 1921).

De nieuwe behuizing, schuur, hoven, singels en grachten, ‘het huis Ompta genaamd’, worden dan ook samen met de beklemming der landerijen door Anna Laman (1739-1768) en Hermanna Maria Laman (1741-1811), kleindochters van Paulus Laman, op 4 december 1761 publiekelijk verkocht aan Jan Willems en Martjen Eijses. ‘Huis Ompta’ is dan nog slechts een verwijzing naar de geschiedenis van de locatie. Als zij in 1777 als weduwe van Jan Willems hertrouwt met Johannes Venekamp ‘behoudt‘zij, waarschijnlijk in een verdeling van Jan Willems’ nalatenschap, ‘het huis Omta’ plus de 4 goelde schuire met vaste beklemming van 83 ¾ grazen land voor een jaarlijks huur van ƒ 260 aan de Heer Racis heer Tjassens  de raadsheer Herman Tjassens (1733-1798), weduwnaar van Anna Laman, waarmee hij in 1764 was gehuwd. Martjen Eijsses moet ook zijn drie kinderen van dan 9,10 en 12 jaar oud onderhouden tot ze 18 jaar zijn en hen dan ƒ 5.500 uitkeren. Herman Tjassens wordt ook genoemd in het oudste document dat ik bezit over de Omtedaborg van 2 april 1767 over de verkoop aan hem van 10 grazen beklemd grasland op de Godlinzer Uiterdijk (afb. 1).

In de 18e eeuw treedt er nog een laatste veepestepidemie uit, van 1769 tot 1776. Daarna verbetert de situatie. Door de introductie van de ‘methode Reinders’ in 1774, kan de veepest door inenting steeds effectiever worden bestreden. Geert Reinders (1737-1815) uit Bedum ontdekt als veehandelaar en boer als eerste de mogelijkheid van vaccinatie en sticht de eerste ‘coöperatieve’ verzekering in 1794. Als Orangist maakt hij zijn resultaten openbaar in een brief aan stadhouder Willem V. Later worden zijn resultaten vertaald in het Engels en gezonden naar de Royal Society in Londen. Het is daarom aannemelijk dat Edward Jenner zijn resultaten heeft gebruikt als grondslag voor de ontwikkeling van de ’koepokvaccinatie’ in 1798.

Ook stappen veel Groninger boeren over op de akkerbouw. Het inzaaien van graan is veel goedkoper dan de aanschaf van een nieuwe veestapel. Zoals we in hoofdstuk 2 zagen bestaat de grond in het Hogeland uit zeeklei en is dan ook zeer vruchtbaar. De boeren maakten daar te weinig gebruik van door de grond vooral te gebruiken als grasland voor de koeien. Nu boeren overstappen op de verbouw van graan blijkt dze uitstekend op deze akkers te groeien. In de tweede helft van de 19e eeuw groeit het Hogeland uit tot de graanschuur van Europa. Ook de intensivering van de landbouw en het gebruik van modernere landbouwmethoden stimuleert deze overgang. Het is dus mogelijk dat ook de Omtadaborg in deze tijd (gedeeltelijk) is overgestapt van veeteelt naar graanverbouw.

In 1777 treden Aldert Jans en Engeltje Jans in het huwelijk. In 1778 willen zij hun boerderij en 98 grazen beklemd land in Godlinze verkopen (Groninger Courant, 04-02-1778), terwijl Engeltje Jans als weduwe van Claas Pieters land in Spijk verkoopt (Groninger Courant, 04-09-1778).  Klaarblijkelijk is de verkoop van hun boerderij en het beklemde land in Godlinze in 1778 niet doorgegaan, want in 1781 bieden ze het opnieuw aan. Interessant genoeg is nu één van de kopers Arend Willems (1717-1779), de vader van Derk Arends, de eerste Omta op de Omtadaborg.

Van de opbrengst kopen zij op 17 mei 1782[i] ‘de plaatse Omta genaamd’ van Martjen Eijses, ‘benevens de vaste en altoosdurende beklemming van 83¾ grazen land, doende jaarlijks aan den Tjassens   tot huur 260 gulden, doende in de verponding[ii] ƒ 26,–, 8 stuivers, vrij van Zijlschot voor ƒ 9.300’. Op 19 april 1805 overlijdt Aldert Jans op 57-jarige leeftijd aan een beroerte (Groninger Courant, 23-04-1805).  In 1806 koopt Engeltje Jans van de andere erven, huis Omta in ‘waren’ eigendom voor ƒ 23.146, 8 stuivers en 7 ½ duiten.

De Franse tijd met de Napoleontische oorlogen en de sluiting van de zeegrenzen door het Continentaal stelsel is een tijd van voorspoed voor de Groninger boeren. De waarde van de Omtadaborg is dan ook sinds 1782 meer dan verdubbeld. Van een huidige waarde van zo’n € 80.000 in 1782 naar zo’n € 170.000 in 1806.

[i] In het verslag van Norma Friend-Omta over de emigratie van haar familie naar de VS komen een aantal verslagen voor van informatie die ze ontving van Willem Dirk Omta (1937-2019) over de geschiedenis van haar voorouders in Nederland.  Volgens hem wordt in de stukken van het Zandster Eesterrecht de datum 5 juli 1782 als verkoopdatum genoemd.

[ii] Een soort grondbelasting.

Omta en Ompteda