Ik ben Onno Omta. Voor mijn emeritaat was ik hoogleraar Bedrijfskunde aan de Wageningen Universiteit. Samen met mijn vrouw Frances Fortuin heb ik een zoon Anne Willem die met zijn vriendin Heba in de VS woont en een dochter Ilonka die met haar Franse man David en hun drie jonge kinderen, Liv, Océane, Tibor en Philine, woont in het Caraïbische gebied op het Franse eiland Guadeloupe. Mijn interesse in de Omta-familie komt voort uit het feit dat mijn grootvader Simon Omta na de dood van zijn moeder in 1921 helaas de familieboerderij ‘de Omtadaborg’ moest verkopen. Hij kon het boerenbedrijf niet zelf uitoefenen omdat hij eenzijdig verlamd was. Mijn vader had tot aan zijn 16e jaar elke zomervakantie op de Omtadaborg doorgebracht en vertelde ons er veel over. We hadden thuis ook veel officiële documenten vanaf 1750, nog voor de boerderij door de moeder van de vrouw van de eerste Omta gekocht werd. Na mijn emeritaat heb ik ook een boek over de Omtadaborg en zijn bewoners vanaf het jaar 1300 geschreven. Wie dat wenst kan ik een e-copy toesturen. Voor mijn verhaal heb ik uiteraard ook veel gehad aan de Omtainfo-website en via mijn boek ben ik ook in contact gekomen met Wiert Omta. Ik heb grote bewondering voor wat hij voor de Omtainfo-website heeft betekend en vind het een eer dat hij mij gevraagd heeft om het beheer van de site van hem over te nemen. Ik zal dat dan ook met veel plezier gaan doen. Graag ontvang ik jullie eventuele bijdragen, nieuwtjes etc. op mijn email-adres onno.omta@gmail.com.
Waar komen de namen Ompteda en Omta precies vandaan? De meest complete beschrijving van de herkomst van deze namen komt van Johan Winkler uit 1885 (zie onder de oorspronkelijke tekst). Hij legt uit dat de geslachtsnaam Ompteda oorspronkelijk afstamt van de Oud-Friese voornaam Ummo of Omme. Aan veel Oud-Friese namen werd in de loop van de tijd een t of tet toegevoegd. Zo werd Om tot Omtet. Om aan te geven dat het ging om de borg van de Omtets werd in het Oud-Fries de A toegevoegd. Zo ontstond Omteta wat later Ompteda werd.
Johan Winkler 1885, De Nedeklandsche geslachtsnamen in oorsprong, geschiedenis en beteekenis. Haarlem H.D. Tjeenk Willink 1885, voetnoot blz. 137- 138
Ten einde geen nederlandsche geslachten misschien te krenken, worde hier als voorbeeld slechts de duitsch-friesche geslachtsnaam Von Ompteda vermeld. De naam waarvan dit patronymikon is afgeleid, is, in lynen oudsten, oorspronkeliksten form Ummo, Omme, en in dien form, ook verkleind als Omke, en als Umo, Ome, Oomke, nog in Friesland in gebruik. Van daar de geslachtsnamen Ommenga, Omenga, Oomkens, Omen. Ooms, Oomsz, Ummen en Umken. Vele friesche mansvóórnamen worden in Friesland door willekeurige achtervoeging eener t verformd; van Haio maakt men Haite, van Ubo, Oebe maakt men Oebt, Oept, Upt, en zoo ook van Ummo, Omme is Umt, Omt geworden. Men ging zelfs verder, en hing er nog eene t achter; zoo kwam van Haite de form Haitet; van Oept, Upt maakte men Uptet, van Umt, Omt werd Umtet, Omtet. Nu neemt in den mond der Nederlanders de m geerne eene p of b achter zich; Middenleek werd Medemlik en Medemblik; Emuden werd Emden, Embden. Zoo ook werd Umtet en Omtet tot Umptet en Omptet. Deze naam door achtervoeging der oud-friesche a in den tweeden naamval geplaatst, geeft het patronymikon Ompteda (niet Ompteta; zoo komt van Albert en Hilwert, ofschoon deze namen beiden op t eindigen, Alberda en Alberdingk, Hilverdink, enz. met eene d). Dit oud-friesche geslacht Ompteda, oorspronkelik gezeten op ’t Zand in Fivelgo, waar de Ompteda-bnrcht is, is zeer verspreid in de friesche gouen aan beide oevers der Eems. De afstammelingen er van schryven hunnen naam op verschillende wyzen, als Ompteda, Von Ompteda, Umpteda, Omta, Umta, en formen dien ten gevolge nu vijf verschillende maagschappen. Een soort- gelyke naam is de geslachtsnaam Impteda, die tegenwoordig, door letterkeer, in den verbasterden form Impeta voorkomt, en een patronymikon is van den mans- naam Imptet, Imtet, Irate, Imt, Immo.
Kijktip: open een tweede scherm van de browser om video en beschrijving naast elkaar te zien.
Voor een uitgebreide uitleg over dit filmpje, zie J.E. Huizinga 1989, Omtada: in ’t Zandt 1889-1989, blz. 92 t/m 96. Hieruit blijkt ook dat bij het filmpje abusievelijk 18 mei 1926 als dorsdatum wordt vermeld. Dat is de datum dat Dirk Jan Van der Ven samen met Freerk Wiersum en Michiel Jans Toppinga het koolzaadveld bekijkt dat in juli gedorst gaat worden.
Vrijdag 23 juli 1926 reist documentairemaker Dirk Jan van der Ven met zijn camera naar ’t Zandt. De filmer is bezig met een serie over het Nederlandse volksleven in de oogsttijd. Op de Omtadaborg hebben zich de medewerkers aan de documentaire verzameld. We zien hen vanaf de boerderij naar het land trekken voor het traditionele plezairdörsen van koolzaad met paard en dorsblok. Het is de jaarlijkse toogdag van saamhorigheid: de boer nodigt familie, relaties, vrienden en buren uit om te helpen. Terwijl de mannen op het land bezig zijn bereiden de vrouwen op de Omtadaborg een maaltijd voor. In het laatste deel van de film zit iedereen aan lange tafels te eten en te drinken. Van de figuranten zijn de namen van Freerk Kiewiet, hopman (bedrijfsleider) op de Omtadaborg, Michiel Jans Toppinga, buurman en eigenaar van het koolzaadveld, de ‘inlegsters’ Danhof, Westerman en Brinkman, die het koolzaad hebben verzameld, mevrouw Kiewiet en de filmer zelf bewaard gebleven.
1: Demonstratie van dorsen met een dorsblok (of -rol) in het Openluchtmuseum bij Arnhem
Het plezair dörsen is op dat moment al bijna geheel verdwenen. Het wordt alleen nog toegepast als alle dorsmachines bezet zijn. Het 500-1.000 kg zware (volgens van der Ven) eiken, kegelvormige dorsblok (of dorsrol) in het filmpje draagt het jaartal 1730 en is later geschonken aan het Openluchtmuseum te Arnhem. Het is dus mogelijk dat het nog gebruikt wordt voor de jaarlijkse demonstratie in het Openluchtmuseum (afb. 1).
Interessant is dat Dirk Jan van der Ven, al dan niet terecht, linken legt met oude folkloristische vruchtbaarheidsgebruiken. Zo legt hij een verband tussen de magische ‘regentoover’ en het regelmatig drinken van Schiedamse jenever op het veld gecombineerd met het ‘vangen van de koolzaadhaas’. In het filmpje plukt een 15-jarige jongen die geholpen heeft bij het dorsen langs de waterkant een bundel gras en bloemen die hij ruwweg vormt in de vorm van een haas. Hij heeft daarmee de ‘vegetatiedemon gevangen’ die hij aanbiedt aan de eigenaar van het land. Deze neemt op deze symbolisch wijze weer bezit van de vruchtbaarheid van de akker. Tot slot rijdt de feestelijke stoet langs de brandende hooiberg en gaat aan de maaltijd. In het Oldambt werd voor deze maaltijd ook nog een ‘hamel (een ram) als traditioneel oogstofferdier geserveerd.
De handelingen in de film
00.00 Groninger boerenjoch tussen bloeiende koolzaadplanten
00.07 Jongens lopen achter schapen aan langs de rand van koolzaadveld
00.12 Boer Toppingga inspecteert met hopman Freerk Kiewiet koolzaadveld
00.20 Bloeiend koolzaadveld
00.23 Trekpaarden aan het voerhek krijgen extra voer
00.33 Wagens met het dorsvolk en gereedschappen rijden het erf af. Voorop de kleedwagen met het dorskleed, dan de blokwagen met het dorsblok tenslotte de zaadwagen met de lege zakken en jonge helpers
01.04 Het gereedschap wordt in snel tempo van de kleedwagen gelost
01.17 Het achterschot van de wagen wordt afgenomen en het zware dorskleed met vereende krachten van wegrijdende wagen getrokken
01.35 Dorsers leggen het meer dan 1000 m2 grote dorskleed uit over de legerstede, een vlak gemaakt stuk op de akker
02.21 Blokwagen komt aanrijden en stopt bij het kleed
02.29 De paarden worden uitgespannen waarna de mannen de rongenwagen kantelen, zodat het kegelvormige dorsblok (gewicht tot 1000 kg) op de grond valt. Dan wordt de wagen weer op de wielen gezet
02.41 Een vierkant houten raam wordt om en aan het blok in elkaar gezet
02.52 De voerman spant de wagen in voor het dorsblok dat vervolgens naar het dorskleed getrokken wordt
03.12 Dorsen van koolzaad met het achter de paarden voortrollende dorsblok
03.16 Vrouwen, jongens en mannen zoeken naar resterende koolzaadkorrels
03.23 Bijeenrapen van koolzaadbundels
03.26 De eerste bundels worden opgeriekt
03.31 Tweetal vrouwen vullen met vorken een draagzeil met bundels koolzaad
03.49 Dragers bevestigen draagkussentjes op hun draagschouder
04.00 Nemen dan het volle draagzeil op, dragen het naar het dorskleed waar het leeggekiept wordt. Opschudders formeren meteen de eerste leg
04.16 Voerman laat zijn paarden in een cirkel de dorsrol over het koolzaad trekken. Voor en na de pletrol schudden opschudders het koolzaad op zodat de zaadkorrels er uit vallen. Als er voldoende dors is leidt de voerman zijn paarden naar een ander stuk op het dorskleed om daar te pletten. Op de eerste plek wordt het koolzaad opnieuw geschud waarna opnieuw gedorst wordt. Dan verplaatsen de opschudders de gedorste struiken in snel tempo al opschuddend naar een grote hoop naast het kleed
05.54 Vrouw naait beschadigde plek in het kleed dicht
06.03 Freerk Kiewiet schenkt uit een tien liter jeneverkruik Jan Doedel (jenever met stroop) in een koperen koffieketel
06.10 Freerk Kiewiet biedt de auteur, heer D.J. van der Ven een borrel aan die hij echter zelf opdrinkt. Het 2e borreltje overhandigt hij aan de schrijver
06.30 De dragers, opleggers en schudders krijgen een borrel aangeboden waarbij een vrouw zich de drank goed laat smaken
06.46 Vier mannen nemen een draagzeil op en brengen het naar het dorskleed waar het leeggekiept wordt. Een onder de struiken verborgen jongen kruipt naar de landeigenaar en overhandigt hem een bundeltje groen en bloemen
07.26 Dorsers begeven zich weer naar het dorswerk waar ze eerst een borrel aangeboden krijgen
07.37 Terwijl twee gedienstigen (dienstmeiden) het bestek poetsen poseert vrouw Kiewiet met bord met ronde houten schijven voor de camera
07.59 Meisje verbrokkelt beschuit in bruine schotels en voegt een melkpap toe
08.14 Melk-en-twaibak, melk met beschuit in een schotel
08.21 Een diep bord geheel gevuld met een homp schenk (schenkelvlees, ham)
08.28 Vrouw Kiewiet snijdt plakken van een stuk ham af
08.45 Vervolgens ontdoet zij een klont van het linnen zakje
08.51 Met een in gesmolten boter gedoopt touwtje snijdt zij plakken af van de klont
09.04 Tafel met klonten en schalen
09.11 Dorsers schuiven het gedorste koolzaad op een hoop
09.17 Dorsers zetten een driepoot op waaraan zij een trapeziumvormige zeef hangen
09.27 Het koolzaad wordt op de zeef geschept waarmee door schudden het zaad uitgezeefd wordt, dat vervolgens in jutezakken geschept wordt, die, dichtgebonden, door twee man op zaadwagen geladen wordt
09.55 Dorsers trekken het dorskleed om, laten het in de wind bollen en leggen het weer neer om opgevouwen te worden
10.19 De drie wagens verlaten de akker langs de hoog oplaaiende vlammen van de in brand gestoken hoop koolzaadstruiken
10.54 Dorsmaal voor de werkers gezeten aan lange U-vormige tafels
11.04 Vrouw Kiewiet en de gedienstigen dragen schotels melk-en-twaibak aan, direct gevolgd door schalen klont
11.18 De gastvrouw vult een schoteltje met saus uit stroop-en-azijn waaraan gesmolten boter wordt toegevoegd
11.22 Eter doopt een stuk klont in de saus alvorens het op te eten
11.31 De gastvrouw en haar hulpen brengen meer melk-en-twaibak
11.34 Etende werkers, bijvullen van schoteltjes saus, close-ups van de etende vrouwen en mannen die eerst stukken in saus gedoopte klont en tussendoor pap verorberen
12.24 Het vuur van de brandende hoop koolzaadstruiken vermindert.
Op Woensdag 26 Januari 1921, des nam. 3 uur, zal, ten verzoeke van de erfgenamen van wijlen de echtelieden den heer L. OMTA en Mevr. A. MULDER, in ’t hotel BULTHUIS te ’t Zandt, publiek worden verkocht:
1.a Een flinke boerenbehuizing met groote Schuren en verdere getimmerten, genaamd: ‘Omtadaburch’, met de v. a. i. a. l. v. Beklemming van 24.77.70 H.A. uitmuntend Groen- en Bouwland, Tuin, Singel, Boomgaard en Gracht, zullende voortaan jaarl. op Midw. tot vaste huur doen ƒ 200, gunstig staande en gelegen aan den grintweg nabij het dorp ’t Zandt.
1.b De v. a. i. a. l. v.[1] Beklemming van 2.18.20 H.A. Bouwland, zullende voortaan jaarl. op Midw. tot vaste huur doen ƒ 20, gelegen bij den ouden dijk aldaar.
1.c De v. a. i. a. l. v. Beklemming van 20.78,70 H. A. Bouwland, zullende voortaan jaarl. op Midw. tot vaste huur doen ƒ 180, gelegen tusschen den ouden dijk en den hooiweg.
1.d De v. a. i. a. l. v. Beklemming van 5,37.50 H.A. Bouwland, doende jaarl. op Midw, tot vaste huur ƒ 48, gelegen naast het vorige perceel aan den Hooiweg.
Een en ander te veilen in één perceel, te zamen alzoo groot 53.12.10 Hectare.
De Eigendom van perceel 1. a., huur ƒ 200.
De Eigendom van perceel lb., huur ƒ 20.
De Eigendom van perceel Ic., huur (160.
De v. a. i. a. I. v. Beklemming van 719.10 H.A. gescheurd oud-Groenland, zullende voortaan jaarl. op Midw. tot vaste huur doen ƒ 60, gelegen aan den Barnjeweg onder Godlinze.
De Eigendom van perceel 5, huur ƒ 60.
De v. a. i. a. I. v. Beklemming van 4.88.70 EIS Land, zijnde ongev. de helft groen- en de wederhelft gescheurd oud-g roenland, doende jaarl. op Midw. tot vaste huur doen ƒ 40, gelegen aan den Boterweg bij Spijk.
Een Opslag, zijnde 1/15 aandeel in den Godlinzen ouden dijk.
1/10 Aandeel in de Stoomdorsch-vereeniging ‘Ceres’ te ’t Zandt.
Een Aandeel in de Zuivelfabriek te Middelstum.
Aanvaarding: Landerijen 12 Maart, gebouwen 1 Mei a.s. Betaling 1 Mei 1921.
Te bezichtigen elken Woensdag en Vrijdag. Door den Hotelhouder zal voor entrée ƒ 1 in vertering worden geheven.
MAATJES te ’t Zandt, P.W. v. d. PLOEG te Amsterdam, Notarissen
Verkoop te ’t Zandt
Op Donderdag 27 Januari 1921 des nam. 4 uur, zal, ten vers. van de erfgenamen van wijlen de echtelieden den heer L. OMTA en mevrouw A. MULDER, in ’t hotel BULTHUIS te ’t Zandt, publiek worden verkocht:
Eene Arbeidersbehuizing w.i. 2 Woningen, met de beklemming van 5.44 A. Grond, doende jaarl. op Sint Martini tot huur ƒ 4.50, alsmede 8.20 A. Grond aldaar, doende jaarl. op Sint Martini tot huur ƒ 2.50, staande en gelegen aan de Oosterstreek te ’t Zandt.
Eene flinke ArbeidersbehuizIng, w.i. 2 Woningen, met 6.80 A. eigen Grond, staande en gelegen aan den Molenweg te ’t Zandt.
Eene Arbeidersbehuizing, genaamd ‘de Vennen’ met de beklemming van 14.53 A. Grond, doende jaarl. tot vaste huur ƒ 4.50, staande en gelegen nabij het dorp ‘t Zandt.
De beklemming vast 1.42.50 A. Land, doende jaarl. tot vaste huur ƒ 12, gelegen naast en achter perceel 3.
De v. a. i. a. l. v. beklemming van 89.70 A. uitmuntend Groenland, zullende voortaan jaarl. op Midwinter tot vaste huur doen ƒ 10, met het recht van behuisen, gelegen aan den grintweg, in het dorp ’t Zandt.
De eigendom van perceel 5, huur ƒ 10.
De v. a. i. a. l. v. beklemming van 1.00.10 H.A. uitmuntend Groenland, zullende voortaan jaarl. op Midwinter tot vaste huur doen ƒ 12, met het recht van behuizen, gelegen naast perceel 5.
De eigendom van perceel 7, huur ƒ 12.
De eigendom van eene behuisde heemstede, groot 6.20 A., te Garrelsweer, onder beklemming in gebruik bij J. BULTMAN en echtgenoote, voor eene jaarl. op 1 Mei verschijnende huur van ƒ 1.
Aanvaarding landerijen voor zover niet verhuurd 12 Maart as en de verhuurde landerijen en woningen, in genot van huur dadelijk. Betaling 1 Mei 1921.
Door den hotelhouder zal voor entrée ƒ 0.50 in vertering worden geheven.
MAATJES te ’t Zandt, P.W. v. d. PLOEG te Amsterdam, Notarissen
Boeldagen te ’t Zandt
Op Maandag 21 en dinsdag 22 Februari 1921, telkens des middags te 12 uur, zal ten verzoeke en op de boerenplaats van de familie Omta te ’t Zandt, op 3 maanden crediet boeldag worden gehouden van:
13 beste paarden, w.o 2 drachtige Merrie’s, 2 vier-jarige 1 drie-jarige, 1 twee-jarige 1 enter en 1makbereden, allen gekruisde Belgen, 5 warmbloed, w.o. 2 stamboekmerries (Damone no. 3199, vader Cleon Selim no. 9 en Puppie, vader Martinius, moeder– Damone no. 3199.)
Volledig Boerenbeslag, als veldwagens, met br. wielen en daarbij behorende drie koolbakken 2 wipkarren, zaaimachine merk Stella, schoffel-machine, merk ‘Lipsia’, maaimachine, Zichtmachine, zelfbinder, hooischudder, hooihark, Amerik. Triumph en een oude waaier, 5 eggen, w.o. 3 kromtand en 2 zigzag, 1 scharnier- en 1 oshoornegge, 4 ploegen, cultivator, 3 2-scharige ploegen 1 4-scharige ploeg, 2 rijenploegen, 1 paardehark met dubbel huis, ijzeren landrol, 1 klaverzaad- en 1 chili zaaiviool, bascule, 1 ronddraaiende kafzeef, 1 boonenkar, 2 zaadkleeden, stel kooltrommen, pl.m. 400 stel klaverruiters, partij stroomatten, paardetuig, zeeltuigen, ponters, binden, mest- en andere karren, 12200 K.g. roggestroo, 31400 K.g. Tarwestroo, 23700 K.G. .gerstestroo, 35800 K.g. Haverstroo, 11000 Kg. Klaverhooi en Vlas van 3.17.00 Hectare, ongeveer 10000 k.g. voederbieten partij erwtenstroo. lijnzaad, kaf van plm. 3 H.A. eenig koolstroo en ong. 2 voer venhooi, enz., verder: charette op veeren open chais, vervoerbaar, kippenhok, ladders, trappen, karn- en melkgereedschappen w.o. 6 melkbussen, inh. 30 L, en 2 melkbussen inh. 20 L.
Voorts eenige HUISMEUBELEN als: 2 eikenh. kabinetten, 1 stel beddegoed, 1 houten- en 1 ijzeren ledikant, 1 karpet en -loopers, kookkachel, en hetgeen meer zal worden gepresenteerd.
Eerste dag: koeien, schapen en een gedeelte boerenbeslag. ,
Tweede dag: paarden, hulsmeubelen, en de rest boerenbeslag.
Koopers moeten solide en bekende medekoopers stellen. Posten van en beneden ƒ 5.—, contant.
MAATJES not. te ’t Zandt, P.W. v. d. PLOEG not. te A’dam
Ger Snaak vertelde mij dat in het boek “De afscheiding van 1834 in Groningerland” (deel II, Dr. J. Wesseling) wordt vermeld dat Aldert Derk in het jaar van zijn fussilade een handschrift heeft geschreven: “Overzicht van de geschiedenis der Gereformeerde Kerk”. Het waren ook op godsdienstig gebied roerige tijden. Onder leiding van Klaas Schilder had de Gereformeerde Kerk/Vrijgemaakt/art. 31 zich afgesplitst van de Gereformeerde Kerken Synodaal. Binnen veel Gereformeerde gezinnen heeft dat tot heftige emoties geleid. Mogelijk is de kerkscheuring in 1944 voor hem aanleiding geweest om zich in de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te verdiepen en was hij in 1944 bezig om hierover iets ‘op papier’ te zetten, mogelijk gekoppeld aan de Afscheiding van 1834 (Hendrik de Cock, Ulrum, zie ook de pagina over Aldert Derks Omta (1776-1889). Hij heeft dit handschrift echter nooit kunnen inzien, als iemand meer weet over de inhoud of een kopie van dit handschift in bezit heeft, dan hoor ik dat graag en zorg ik voor direct contact met Ger Snaak.
In mei 1995 schrijft zijn jongste dochter, Gé W. Everts-Omta (1933-2020) op verzoek van de dominee, die het verhaal wilde gebruiken in zijn thema-kerk-zangdienst over: “De heiligen die ons zijn voorgegaan” het verhaal over haar vader Aldert Derks Omta op 9 Sept. 1944 te Bierum werd opgepakt en gefusilleerd door de SD. Naast dit korte stukje dat komt uit de door mij bewaarde stukken, is er een beschrijving van dit voorval door zijn zoon Fokke Omta en een uitgebreide beschrijving en een podcast van haar kleindochter Francien Everts.
Het verhaal van een (over)-levende: Ergens gebeurde het – ruim een half jaar voor het einde van, de Tweede Wereldoorlog. De Vader in een gezin met onderduikers lag midden in de nacht in zyn bed te zingen: “Als GOD myn Hulp en Heil wil wezen, wat zal een nietig mens my doen?” Al vele malen waren er invallen in zyn woning gedaan. Zoektochten naar de onderduikers met speurhond, -met dreiging- en met geweld. De gezochten werden echter nooit gevonden. Tenslotte raakte dit tot een climax. Op een Zaterdag-middag was de dreiging wel heel groot. Ondanks 2 speurhonden, dreiging en geweld kwamen de vyanden niet klaar met het doel, waarvoor ze gekomen waren. De Vader,die steeds apart werd gehouden, moest weer met hen mee-zogenaamd ter begeleiding. Die voelde echter al wel, dat er iets ernstigs stond te gebeuren. Het was misschien een uur voordat hy werd gefusilleerd. Voordat hy mee-ging, keerde hy zich tussen de openstaande suite-deuren naar zyn vrouw endochters en zei: “Denken jullie er even aan, dat het kind van het gezin W,,dat Zondag gedoópt is,nog moet worden ingeschreven?” Het spreken werd hem verder verboden, maar voor-dat hy de deur uitging, stak hy zyn handen gevouwen omhoog. Ondanks alle ellende waren dit-voor die achterbleven-als het ware “heilige” momenten en een “heilig” gebaar.
In de Provinciale Groninger Courant van 5 december 1865 (d.i. nummer 145 van dat jaar) staat een familieadvertentie die een ondertrouw bekend maakt, indertijd een gebruikelijke aankondiging. Deze luidde:
Omta, van en onder ’t Zandt en H. Luurzema van Colham. ’t Zandt den 30 November 1865.
Nu maakt een genealoog zich doorgaans niet bijzonder druk om de akten van ondertrouw, maar het bijbehorende huwelijk viel niet in de klappers van de burgerlijke stand (of in Familias!) te vinden, en dus sloeg ik de datum 30 november 1865 op in de ondertrouwregisters van ’t Zandt. Ook dat bleek tevergeefs. Zouden ze eigenlijk wel ondertrouwd zijn?!? Eerst bekeek ik of de toekomende echtelieden überhaupt te vinden waren in 19e eeuwse bronnen. Voor de man bleek dat al heel gemakkelijk. De familienaam was uniek voor zijn tak: de grootouders waren landbouwers te Spijk, later te ’t Zandt, en al hun kinderen droegen de familienaam Omta die was ontleend aan hun boerderij, de Omptedaheerd. De “L. Omta” uit de advertentie was een Luilf, de enige zoon (en klaarblijkelijk ook het enige kind) van het echtpaar Willem Derks Omta en Derkje Luilfs Edema. Bij de loting voor de dienst in 1862 werd hij vrijgesteld als zijnde enige wettige zoon. Zijn vader was al sinds 1849 dood; zijn moeder, die nadien (al dan niet met hulp van buitenaf) de boerderij had gedreven, stierf in april 1864. Mogelijk had men haar overlijden zien aankomen, want in oktober 1863 was Luilf Omta al meerderjarig verklaard: Bij Brieven van Meerderjarig-verklaring, door den Hoogen Raad verleend den 15den October 1863, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van den 22sten October 1863, no. 53, geregistreerd te ’s Gravenhage, den 26sten October 1863, zijn aan LUILF OMfA, wonende te ’t Zandt, gegeven al de REGTEN, bij de wet aan MEERDERJARIGEN toegekend, behoudens de bepaling van art. 4 78 van het burgerlijk wetboek. Jan van der Jagt, procureur bij den Hoogen Raad. (Provinciale Groninger Courant, nr. 131, 31 okt. 1863). Hoewel hij in 1865 nog maar 22 was, woonde hij toen dus geheel alleen op de ouderlijke boerderij en het lag in de lijn der verwachtingen dat hij, zoals eens Siemenmaanje, op vrijersvoeten zou gaan om het bedrijf van een boerin te voorzien. Was de ondertrouw-advertentie het resultaat van een mislukte vrijage of hebben zijn maten hem in het ootje willen nemen? In elk geval verscheen in het eerstvolgende nummer van de Provinciale Groninger Courant (nr. 146, 7 dec. 1865) de volgende advertentie:
LEES HIER DE NIJDIGHEID VAN EEN MENSCH. Voorbehoudens alle verschuldigde achting jegens de in eene Annonce in de vorige Courant genoemde MEJUFVROUW, acht ik mij verpligt ter algemeene kennisse te brengen, dat de Advertentie, betreffende eene ONDERTROUW tusschen Haar en Mij geheel onwaarheid is. L. Omta.
Een penibele zaak dus, en voor niemand prettig – behalve voor het amusement van de dorpsgenoten! De ergernis spat van de advertentietekst af: hij moet het grapje allesbehalve gewaardeerd hebben. En om zijn verdere levensloop hier even samen te vatten: driekwart jaar later, in september 1866, trouwde hij alsnog, niet met “H. Luurzema”, doch met een doopsgezinde boerendochter uit Tjarnsweer. De twee kinderen uit dit huwelijk werden enige jaren later geboren; hijzelf stierf op zijn 37e, toen dezen pas 10 resp. 8 jaar oud waren. De situatie herhaalde zich dus. Meer problemen had ik met de identificatie van de gedoodverfde bruid uit 1865. Als het een grap moest voorstellen, is het altijd mogelijk dat de “mejufvrouw” in kwestie fictief was, maar die indruk krijg je toch niet uit de tweede advertentie. De familienaam in de gegeven spelling Luurzema werd nergens in de provincie aangetroffen; Luursema en Luurtsema wel. Kolham is een dorp in de gemeente Slochteren en ik keek in die tienjarentafels of daar rond 1845 een Luursema was geboren; dat bleek niet het geval. Tevens nam ik het bevolkingsregister van Kolham over 1860-1870 door. Geen spóór van een Luursema, in welke spelling dan ook. Ook in ’t Zandt zelf vond ik geen in aanmerking komende geboorteakte. Daarna inventariseerde ik uit de huwelijksregisters welke Henrica, Hillegonda of Hanna Luur(t)sema in aanmerking zou komen voor de functie van huwelijkskandidate. In eerste instantie zag ik wel iets in de Meister bakkersdochters (beiden waren kinderen van Pieter Roelfs Luur(t)sema en Trijntje Tiemens Bakker) Hitje Luurtsema, geb. Uithuizermeeden 7-4-1847, tr. ’t Zandt 2-6-1876 Meindert Kroes respectievelijk Hindrikje Luursema, geb. Uithuizermeeden 13-8-1849, tr. Uithuizermeeden 18-2- 1874 Harm van Dam. Deze jongedochteren leken me echter rijkelijk jong voor een huwelijk in 1865. Als het Colham uit de advertentie nu eens een vergissing was, of een verschrijving, of een opzettelijke variant op het Zandster Kolhol? Dan bleef nog over: Harmke Luursema, geb. Usquert 5-4-1840, wonende ’t Zandt, overl. ’t Zandt 14-1-1913, dr. van Popke Harms Luursema en Auke Jacobs Ritzema, landbouwersche ’t Zandt, tr. ’t Zandt 6-11-1868 Tonnis Elema, geb. Bierum 4-5-1838, landbouwer op Colhol te Zijldijk, overl. ald. 29-5-1931, zn. van Onne Pieters Roelfs Elema, landbouwer, en Anje Migchiels Elema. Uit dit huwelijk geen kinderen. Ik heb niet meer kunnen nagaan of deze oplossing correct was. Als iemand de gezochte dame met zekerheid kan aanwijzen, hoor ik het graag. Als bijlage bij deze episode volgt hier een stamreeks Omta. Ik heb o.a. gebruik gemaakt van een tweetal “boerderijenboeken”:
’t Zandt 1889-1989: boerderijenboek, uitgegeven in 1989 door de afdeling ’t Zandt van de Groninger maatschappij van landbouw, ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan (Uithuizen 1989) + Supplement ’t Zandt 1889-1989, bijgewerkt tot november 1995. [Geciteerd als ’t Zandt”).
Het Bierumer boerderijenboek/ een bijdrage tot de geschiedenis van noordoost-Fivelingo / onder red. van E. de Boer, LE. Bos en Q.T. Mulder-Steenbrink (Scheemda 1996). [Geciteerd als “Bierum”].
Stam reeks
Arend Willems, mogelijk afkomstig van Spijk (DTB beginnen 1735), landbouwer Spijk (vanaf 1750 of eerder), overl. 1782, otr. Thesinge (att. naar Spijk 19- 11-1751) Geertje Arends, ged. Thesinge 26-12-1726, over!. 1782, dr. van Arent Derks en Welmoet Jacobs. Arend Willems werd al in 1750 genoemd in een registratie van heerlijke rechten en collatiën te Spijk (GrA, HJK, inv.no. 2571, 22-2-1750). Hoewel hij – zoals hieronder blijkt – grondlegger van verscheidene boerengeslachten is geweest, is zijn herkomst nog onbekend. Zijn ouders hebben allicht Willem en Aukje geheten.
Derk Arents (Omta), ged. Spijk 18-10-1767, landbouwer te Spijk, later te ’t Zandt, overl. ’t Zandt (oud 76 jr.) 17-2-1844, tr. (Huwelijkse voorwaarden Godlinze 24-8-1792) Martje Klaassen(s), ged. Spijk, 17-11-1765, overl. ’t Zandt (oud 74 jr.) 4-8-1840, dr. van Klaas Pieters en Engel(tje) Jans. De huwelijksinschrijving is niet gevonden. De huwelijkse voorwaarden werden gesloten (GrA, RA Fivelingo, inv. no. 558, n11d nr. XXVII b, fol. 40, 2• stuk, 24-8-1792) in Godlinze en gaven voor de bruidegom als broers en zusters Willem Arends (later: Van der Ploeg) gehuwd met Hindrikje Beenes, Arend Arends (later: Ungersma) gehuwd met Meisje Jacobs, Tiasse Arends (later: Biewenga) gehuwd met Bauwke Cornellis en Welmtje Arends gehuwd met Jan Pieters. Een zuster Auke (geb. 1762) was mogelijk jong overleden. Voor de bruid verschenen haar stiefvader en moeder Alderd Jans en Engeltje Jans, alsmede haar oom en aangetrouwde tante Jan Pieters en Grietje Harms. Aldert Jans en Engeltje Jans verkochten in 1782 hun bezit in Godlinze en kochten de Omptedaheerd te ’t Zandt (’t Zandt, no. 42) terug. De schoonzoon Derk Arends nam van zijn ouders een boerderij te Spijk over (Bierum, S 17) en volgde in 1810 Engeltje Arends op Ompteda op.
Willem Derks Omta, geb./ged. Spijk 20-12/26-12-1797, landbouwer te ’t Zandt, overl. ’t Zandt (oud 50 jr.) 20-1-1849, tr. ’t Zandt 16-12-1829 Derkje Luilfs Edema, geb. Zijldijk 8-9-1808, overl. ’t Zandt (oud 55 jr.) 30-4-1864, dr. van Luilf Harms (Edema) en Martje Egges (Arkema) (een doopsgezinde familie). Na het overlijden van zijn ouders kreeg Willem Derks Omta in 1846 de Ompteda Burgh (’t Zandt, no. 42) en in hetzelfde jaar nog de boerderij van zijn schoonouders (’t Zandt, no. 49). Na zijn eigen overlijden, slechts enkele jaren later, werd dat laatste bedrijf verkocht.
Luilf Omta, geb. ’t Zandt 3-8-1843, landbouwer te ’t Zandt, overl. ’t Zandt (oud 37 jr.) 8-7-1881, tr. Appingedam 26-9-1866 Antje Mulder, geb. Tjarnsweer 9-5-1847, overl. Amsterdam 11-12-1920 (overlijden ingeschreven ’t Zandt 16-12-1920), dr. van Simen Egges Mulder en Elske Jacobs Lesterhuis. De dochter Derkje trouwde in 1894 met een landbouwer uit Uithuizen; ook zij zou niet oud worden. Antje Mulder bleef tot 1899 in ’t Zandt woonachtig. Begin juli 1899 verhuisde zij naar de Oosterstraat D 26 in de stad, tezamen met een dienstbode (ook uit ’t Zandt), Eitje of Etje Kooi, en haar zoon die toen juist uit Amsterdam terugkwam naar het Noorden. Toen hij en zijn vrouw in 1905 naar Amsterdam terugkeerden, bleef hun moeder in Groningen wonen. De dienstmeid vertrok in 1907, Antje Mulder ging op 15-2-1908 naar Uithuizen: ongetwijfeld heeft ze daar de huishouding van haar enkele weken eerder overleden dochter bestuurd. Toen in 1920 zijzelf overleed woonde ze officieel weer in ’t Zandt, maar ze stierf in Amsterdam, waarschijnlijk wel ten huize van haar zoon. De boerderij Ompteda Burgh verviel voor de helft op hem en voor de andere helft op de twee kinderen van haar dochter, Renger Lulof Dojes en Anna Aleida Dojes. Laatstgenoemde nam een jaar later de boerderij in zijn geheel over, maar zij verkocht hem in 1932.
Uit dit huwelijk: Derkje Omta, geb. ’t Zandt 22-1-1869, overl. Groningen (oud 38 jr.) 27-12-1907 (akte ingeschreven Uithuizen 31-12-1907), tr. ’t Zandt 4-5-1894 Rembertus Pieter Dojes, geb. Uithuizen 12-1-1860, landbouwer te Uithuizen, overl. niet aldaar gevonden, zn. van Renger Dojes en Aaltje Elema. Siemon Willem Omta, geb. ’t Zandt 11-11-1871, effectenhandelaar, overl. Amsterdam (oud 71 jr.) 17-10-1943, tr. Amsterdam 22-12-1900 Henriette Sophie Armandine Hubertine Tonnaer, geb. Thorn 14-6-1879, overl. na 1945, dr. van Frans Hubert Tonnaer, burgemeester ter plaatse, en Maria Angelina Hubertina Dorothea Muggersdorff. Siemon Willem Omta is geen boer geworden. Op 10-11-1884, één dag voor zijn dertiende verjaardag, kwam hij in Groningen in de kost (Poelestraat D 90) om daar naar school te gaan. Op 21-11-1887 werd hij naar Warffum uitgeschreven (ook daar was een HBS) en op 27-2-1891 kwam hij vanuit Woerden(!) weer terug naar de stad, waar hij op het Martinikerkhof C 184 inwoonde. Op 13-9-1893 vertrok hij naar Amsterdam. In juli 1899 verliet zijn moeder ’t Zandt en zette in Groningen een huishouden op. Op dat moment kwam ook Siemon Willem naar Groningen; anderhalf jaar later huwde hij met een meisje dat hij denkelijk elders in den lande had leren kennen. Zij bleven nog enkele jaren in Groningen wonen, maar vertrokken op 18-7-1905 naar Amsterdam. Kinderen waren er toen niet en ze zullen ook in Amsterdam niet meer zijn geboren. En daarmee stierf deze tak Omta in mannelijke lijn uit.
Hoewel ik tot mijn verassing regelmatig lees of hoor van andere Omta’s dat de tak van Siemon zou zijn uitgestorven klopt dit niet. Zoals op de pagina: Het nageslacht van Luilf wordt uitgelegd trouwde Siemon met Jetty Tonnaer. Ze kregen één zoon, mijn vader Lulolf Willem Frans Hubert Omta, die met Hannie Poulie weer twee zoons kreeg, Simon Willem Frederik (Onno) Omta en mijn broer Arent Derk Omta die helaas overleden is.